Pas op voor pantomime:
je kunt er op een stomme manier je leven aan kwijtraken

Als men de toekomst beschouwt van het zenboeddhisme, niet alleen in Europa, vrees ik, maar in het gehele Westen, ontkomt men niet aan een pessimistische kijk op de huidige situatie en de vooruitzichten in de toekomst, door één observatie in het bijzonder: met erg weinig, en in het algemeen weinig bekende, uitzonderingen, is Europese Zen verworden tot een poging om een verzinsel te imiteren: het beeld dat het Westen heeft gecreëerd van het Boeddhisme in het algemeen en van Zenboeddhisme in het bijzonder. Erger nog, dit verzinsel heeft geen enkele samenhang. Voortbouwend op een door velen gedeelde waarneming van wat het Boeddhisme is, een perceptie die in de loop van de vorige eeuw stremde, zijn individuele fantasten als paddestoelen uit de grond gerezen, eerst in Frankrijk en dan in Italië, Duitsland en Spanje, overal.
We hebben het over het verzinsel dat het Boeddhisme heeft voortgebracht en bewerkt over zichzelf om een zeker imago te creëren en een vorm, een ideaal, ergens, daar buiten, om naar te streven; iets, waarover men kan zeggen: “dit is het” en iets, wat men vervolgens kan gaan imiteren. Zoals de zaken er nu voorstaan, hoezeer de Westerse beoefenaars en gelovigen ook hun best doen in dit streven, op z’n hoogst bereiken zij ermee dat ze een goede imitatie kunnen weggeven van een verzinsel: het bijzondere verhaal dat iedere School voor zich cultiveert. Verder dan dit kunnen ze niet gaan, want hier ligt de grens die het Boeddhisme en Zen in het bijzonder, zichzelf bijna overal oplegt.
Mocht u denken dat ik gek ben of dat ik overdrijf, laat me u vragen om hier eens over na te denken: waar is het geschreven dat het Boeddhisme en Zen in het bijzonder, centra nodig heeft? Om te beginnen met de teksten van de Prajnaparamita door China en Japan heen, hangt de betekenis van overbrenging nooit af van het bestaan van een speciaal gebouwde ruimte om les te geven. Integendeel, in de Diamantsutra wordt gezegd dat het bouwen van zo’n ruimte tegenstrijdig is aan het doel dat het geacht wordt te dienen: wie gelooft dat hij iets te onderwijzen heeft, creëert een fantasie, en dat is dan ook het enige dat hij kan onderwijzen, niets meer dan een fantasie.
Of, nog eens: waar is het geschreven dat het nodig is centra te openen waar iemand anderen zazen laat doen, of de anderen helpt of hun vertelt hoe lang en op wat voor manier zij moeten oefenen…
In deze centra beoefent niemand Boeddhisme: zij vertegenwoordigen de meest modieuze en over het algemeen de meest door Japan beïnvloede fictie die er over Zen bestaat. Daarin wordt beoefenaars verteld dat zij ons moeten naäpen terwijl wij onze fantasie naspelen. Of we behoren tot die categorie wie slechts is toegestaan om te imiteren, die niet aan het spel mogen meedoen en wachten – voor niets – aan de zijlijn tot ze in staat zijn om het zelf te kunnen.
Maar, zou je kunnen vragen: betekent dit dan niet het einde van Zen? Is dit niet de doodssteek voor Zen? Wie zal het stokje doorgeven aan de volgende generaties?
Het is zo gemakkelijk: het is genoeg om te stoppen met het openen en het besturen van deze centra waar mensen onderwezen worden en waar men hen Zen laat beoefenen. Het is volstrekt noodzakelijk om een einde te maken aan deze pantomime, die alleen iemands eigen ijdelheid dient, en, soms, iemands eigen beurs. Maar, als er nog mensen zijn die zazen blijven beoefenen, anoniem, ver weg van de drukte van de bijeenkomsten, en dit niet doen omdat ze hopen een voorbeeld te vormen en geïmiteerd te zullen worden, ach, dan is de volgende generatie al hier.
Te vragen, te zoeken, soms er een poosje naast te zitten, dit alles veroorlooft je om opnieuw te beginnen, elke keer opnieuw. Als we het steeds weer oppikken, terwijl we onszelf hardnekkig proberen te vergelijken met hen die ons zijn voorgegaan op dit pad, laat dan een ieder van ons proberen deze ijle en diepe weg in zijn eentje te ontdekken.

Se volete, lasciate un commento.

You must be logged in to post a comment.

Archivi